Jaarboekje

in het Jaarboekje 1959

Laat ik beginnen met een herinnering uit mijn kinderjaren.  De oudste zuster van mijn moeder, Mej. M. A. De Vriese, was zeer bevriend met Mej. Anna Cock, de laatste bewoonster van ‘Rhijnhof’.  Zij ging ‘s zomers enige keren bij haar koffie drinken.  ‘t Was altijd voor mij een feest als ik met haar meemocht (omstreeks 1890).  Wij gingen dan met het Katwijkse bootje, dat lag in het Galgewater, dicht bij de Morsstraat.  Als het bootje onder de spoorwegbrug bij de Vink door moest ging eerst de pijp naar beneden, en wie boven op het dek zat moest op zijn buik gaan liggen.  Wij stapten dan uit bij het Haagse Schouw.
De koffiemaaltijd werd gebruikt in de zonnige koepelkamer.  Na de koffie mocht ik dan met een tuinknecht gaan wandelen, ook in de moestuin.  Ik kreeg dan prachtige perziken om mee naar huis te nemen.  Aan het eind van de middag werden wij met de equipage naar huis gebracht.  Ik vond dat natuurlijk prachtig met koetsier en palfrenier op de bok.

‘s Winters woonden Mej. Cock en haar broer Mr. Coen Cock op Rapenburg no. 48, in het huis waar nu de R.C. jongensschool is.  De stallen waren op het Pieterskerkplein, op de plaats waar zich nu de lokalen van de jongenswerkplaats voor minder begaafden van de Vereniging voor Zwakzinnigenzorg achter de gevel bevinden, die het Pieterskerkplein ontsiert.

‘t Eerst horen wij van deze buitenplaats in een transportacte als nl. op 15 juli 1715 Pieter van Diepingen in opdracht van de erfgenamen van Vrouwe Susanna de Hoorne, weduwe van Mr. Nicolaas van Campen, in leven schepen van Leiden enz. aan de Heer Jacobus le Beuf te Leiden een buitenplaats of hofstede verkoopt met ‘huis, boomgaard, warmoesland en plantage, verongeldende te samen voor een steenplaats staande op één morgen en voorts nog voor twee morgen 487 roeden, staande en gelegen aan de Hoge Mors aan beide zijden van de gemene weg onder Oegstgeest’.  Deze Le Beuf heeft de plantages laten verleggen en de huizen aan de Rijn verbeterd door aanbouw van een koepel, die onderheid was. Maar toen Willem Mylius, Med. Doct., op 22. 11. 1729 op de Burcht de buitenplaats of hofstede kocht bestaande uit huis, stal, koetshuis, boomgaard ,’Starrebos’, moestuin en plantage vond hij de meeste huizen gescheurd en doorwaterd, behalve de middenkamer die eveneens op beheide grond stond.  In de loop der jaren 1730 en 1731 heeft hij de huizen herbouwd.  Hij was ‘t die aan het landgoed de naam ’Rhijnhof’ gegeven heeft. In 1732 is het tuinmanshuis verbouwd, evenals de stallingen.  Met mondeling consent van de Heer Van Catwijk is de mestput in de menagerie gemaakt.  Er is een beschrijving bewaard gebleven, waarin Wilem Mylius o.a. opnoemt welke bomen en vruchtbomen hij overal geplant heeft, met tekeningen erbij.  

Lang is ’Rhijnhof’ niet in de familie Mylius gebleven, want op 24 mei 1749 koopt Mr. Anthony d’Ailly Pietersz. wonende te Vlissingen van Vrouwe Aletta Elizabeth Mylius, weduwe van Mr. Jan Pieter Marcus, in leven Griffier van de stad Leiden, de hofstede ’Rhijnhof’ met ‘herenhuis, speelhuis, tuinmanshuis, ruim koetshuis, stalling enz. groot 6 morgen 139 roeden staande en gelegen aan de Rijn tegenover het schouw van Duyvenvoorde’.  In de koop zijn begrepen: alle potten, beelden en vazen, alle behangsels, het spiegeltje boven voor de schoorsteen met het bloemstukje daarboven, het schilderij voor de schoorsteen in de kleine benedenkamer, alsmede alle geplante bloembollen.  De schoorsteen voor de schouw in de koepelkamer wordt uitgezonderd.  Voorts nog een perceel weiland, groot 2 morgen 150 roeden en verongeldende voor 2 morgen 206 roeden gelegen aan de Hoge Mors.

Alweer 10 jaar later verkoopt Mr. Anthony s’Ailly, filius Petri de hofstede ’Rhijnhof’ aan de Heer Hendrik Sandijk met inbegrip van alle toebehoren als tuinbanken en verdere tuinsieraden als mede alle behangsels in het huis, de schoorsteenstukken en het vaste spiegeltje op de bovenkamer.  Van deze Hendrik Sandijk is nog een bestek bewaard gebleven voor het maken van een nieuwe perzikenkas.  Hendrik Sandijk breidt zijn grondbezit nog meer uit, hij koopt nl. op 7 mei 1774 van Teunis Overgeest een huis met erf, waarin een bakkersneringe gedaan wordt, genaamd ‘het Roggebroodje’ met tuin en boomgaard gelegen op de Hoge Mors.  De koopsom bedroeg f3.000.  Verder heeft Hendrik Sandijk te Amsterdam nog gekocht van Elisabeth Moerkerken, weduwe van Rocus Westgeest te Lisse, een huismanswoning met bargen, schuur e.v. getimmerte, genaamd ‘de Mersche’ gelegen aan de Lage Mors.

Na het overlijden van Hendrik Sandijk was zijn weduwe Vrouwe Sandijk geb. Sautijn eigenares van Rhijnhof.  In 1813 was het landgoed in bezit van Mr. D. C. Gevers van Endegeest, want op 11 februari heeft hij de ‘Hofstede genaamd Rhijnhof met de herenhuizingen, het speelhuis, tuinmanshuis, koetshuis en verdere getimmerte met bossen en plantagien’ verkocht aan de heer Andries Stadnistki.  In september 1855 is overleden Vrouwe S. Van Heukelom weduwe van A. Stadsnitski.  In 1855 is ‘Rhijnhof’ gekocht door de Heer Barend Kopersmit voor f23.700 en in 1871 door Mej. A. M. G. Cock voor de som van f33.400.  

Mej. Anna Cock heeft tot haar dood op ‘Rhijnhof’ gewoond.  Het buitengoed is toen het eigendom geworden van Vrouwe G. A. J. Wendly, echtgenote van de heer C. J. Schattenkerk, op 5 dec. 1908, die ‘Rhijnhof’ met deszelfs aangehorigheden verkochten aan het Nederduits kerkgenootschap op 18 december 1908.   De kerkvoogdij heeft na ophogen van het terrein en veranderingen aan gebouwen ‘Rhijnhof’ toen gemaakt tot begraafplaats.