Bouw en architect Creutz

Huize Rhijnhof werd in de huidige situatie gebouwd volgens tekeningen uit 1774 van de architect Johan Samuel Creutz in opdracht van Hendrik van Sandijk.  De tekeningen van de aanzichten, verdiepingen, doorsnedes, fundamenten en dakconstructie werden teruggevonden in het archief van de gemeente Leiden.

Eer het buitenhuis Rhijnhof in 1774 tot stand kwam, zijn vele plannen gemaakt, die in het archief van het huis bewaard zijn gebleven.  Enerzijds openbaren zij ons de idealen, die de ontwerpers en de bouwheer voor ogen hebben gezweefd en waarvan bij de verwezenlijking weinig is terecht gekomen; anderzijds tonen zij aan, dat het nieuwe gebouw in hoge mate werd beïnvloed door een ouder Rhijnhof, waarvan de tekeningen ons de gedaante onthullen.  Het kwam in de 18de eeuw nog veel voor, dat men zelfs bij grote nieuwe bouwwerken gebruik maakte van bescheiden resten van bestaande gebouwen.  Soms hebben deze bescheiden resten, die men in het nieuwe werk nauwelijks meer kan terug vinden, een belangrijke vormbepalende invloed gehad. 

Het oude Rhijnhof

Voor de verbouwing in 1774 heeft de architect, J. S. Creutz het oude huis opgemeten en vastgelegd in tekeningen van de gevels en plattegronden van de begane grond en verdieping.

Bovendien is er in het huisarchief een handschrift van Willem Mylius, die de plaats in 1729 in bezit kreeg.  Hij geeft daarin een uiteenzetting van de aanleg van de tuin en de verbeteringen aan het huis, waaraan wij één en ander ontlenen.  In het midden van de 17de eeuw was hier een steenbakkerij, waarvan de ovens gelegen waren op het terrein, waar later het Sterrebos zou komen. 

Tussen de weg en de Rijn, op de plaats waar nu het huis Rhijnhof staat, verrezen enkele huizen, waarschijnlijk gebouwd door Nicolaas van Kampen, die de steenindustrie tot buiten bestemde.  Een jaartalsteen uit 1675, die nog in de kelder van het huis te zien is, kan het tijdstip aangeven, waarop het middendeel van het latere buiten als afzonderlijk huis werd gebouwd.  Het was waarschijnlijk één van die kleine buitenhuizen, die wij in de 17de en 18e eeuw rond alle steden aan- treffen en die de lusthoven en buitenhuizen der gegoede burgers vormden.  In het jaar 1715 kwam dit kleine buitenhuis in handen van Jacob van den Burg, die het voorzag van een koepel aan de waterkant.  In 1729 werd de plaats verkocht aan Willem Mylius, die de tot nu toe gebruikelijke naam ‘Dubbelhof’ voor die van ‘Rhijnhof’ verwisselde.  Het huis was op dat moment in een slechte toestand, alleen het middengedeelte met de uitgebouwde koepel- kamer bleek onderheid te zijn.  Aan de zijkanten stonden enige aanbouwen of andere huizen, die verzakten.

Mylius liet in de jaren 1730 en 1731 alles afbreken, behoudens het middendeel met de koepel.  Hieraan werden aan weerszijden twee vleugels toegevoegd, die nu echter eveneens onderheid werden.   In 1733 werd het huis inwendig voltooid en kon men de kamers behangen.  Ook werd de tuin opnieuw aangelegd en een aantal bijgebouwen vernieuwd.  Door de beschrijving van Mylius welke toegelicht is met enkele globale schetsen staan ons het huis en vooral de tuin na de voltooiing duidelijk voor de geest.  In het midden van het huis was de koepelkamer gelegen, die met een dubbele deur op het voorterrein uitkwam.  In de rechtervleugel waren de keuken met provisieruimte en een kleine trap; in de linkervleugel de hoofdtrap en de zijkamer.

Wanneer wij de schets van Mylius van korte tijd na de voltooiing vergelijken met de opmeting van Creutz voor de verbouwing in 1774, dan zien wij dat het huis in de tussenliggende tijd vrijwel niet veranderd is.  Zelfs de indeling van de keuken, met de aan- recht tegen de achtergevel en de stookplaats aan de rechterzijde, aan weerskanten van een oventje voorzien, was volkomen dezelfde gebleven.  Volgens zijn toelichtende beschrijving gaf de grote trap links toegang tot de bovenkamers, terwijl de trap rechts leidde naar de meidenkamer en bovenzoldering.. Uit de opmeting van Creutz blijkt, dat boven de zaal twee kamers lagen, zodat het totaal op deze verdieping vier bedroeg; zij waren geen van alle verwarmbaar.  Dit brede éénbeukige huis moet vooral van de waterzijde een grootse indruk hebben gemaakt; het schijnt dan ook meer gericht op het uiterlijk vertoon dan op de bewoonbaarheid.  Toch was het brede éénbeukige huis, dat van de oudere kasteelvleugels afstamt, in de 17de en 18de eeuw nog een gebruikt type.

Dit in 1730 vernieuwde Rhijnhof bleef voldoen totdat in 1759 Hendrik van Sandijk uit Amsterdam eigenaar werd.   Deze nieuwe heer van Rhijnhof laat verscheidene plannen maken om het huis te vergroten. 

Het eerste plan voor een nieuw huis

Het vermoedelijk oudste van deze plannen zal wellicht dateren van omstreeks 1760, kort nadat Van Sandijk eigenaar werd.  Het heeft een plattegrond van dezelfde breedte als het oude huis, en is samengesteld uit twee reeksen vertrekken achter elkaar.  Aangezien de vertrekken van beide reeksen dieper zijn dan die van het oude huis, is het niet waarschijnlijk dat het hier in de bedoeling heeft gelegen grote gedeelten van het bestaande gebouw te benutten.

Enkele plannen, die een grote onderlinge verwantschap tonen, zullen waarschijnlijk omstreeks 1765 tot stand zijn gekomen.  In 1767 werd namelijk het grote, thans nog bestaande, koetshuis aanbesteed.   Een aantal plattegrond-tekeningen, behorende bij een drietal verschillende ontwerpen van een nieuw hoofdgebouw, wekken de indruk van dezelfde hand te zijn als de tekeningen van het koetshuis.

In het waarschijnlijk eerste en royaal opgezette plan van deze reeks is een groot landhuis van rechthoekige vorm ontstaan, waar aan de waterzijde een achtkantige koepelkamer uitsteekt.   Ook hier is een gedeelte van het vroegere huis in het nieuwe project opgenomen.   Desondanks is het nieuwe huis echter breder geprojecteerd dan het oude.  De voorgevel van het huis zou, voor zover dit uit de plattegrond is af te lezen, 85 Rijnlandse voeten lang zijn geworden, en vier natuurstenen pilasters hebben gekregen, twee op de hoeken en twee ter weerszijden van de middenpartij.  Waarschijnlijk was het ideale plan te kostbaar, zodat men een bescheidener uitbreiding van het oude huis overwoog.  In een ander plan van dezelfde hand zou het nieuwe huis de breedte van het oude behouden hebben; het middengedeelte van de voorgevel werd iets teruggelegd, zodat de zijvertrekken als vleugels naar voren springen.  De zijkamer aan de linker- zijde van het oude huis bleef bewaard, evenals de grote trap.  De koepelzaal werd naar buiten uitgebreid.  Aan de rechterzijde behield men de keuken, die evenwel naar de voorzijde werd vergroot, terwijl er een bijkeuken aan werd toegevoegd.  Er is van dit plan een eenvoudiger en overzichtelijker variant, waarbij nog meer van het oude huis in het nieuwe wordt opgenomen.  De zijvleugels steken hier verder naar voren. 

Het eerste ‘Franse’ plan

Van een moderner en knapper plan, ongetwijfeld van een andere hand dan het vorige, bestaan twee varianten.  Het grootste project is een ideaal plan, waarbij niets van het oude huis is behouden en een geheel Franse plattegrond is ontstaan.  De voorste en achterste reeks vertrekken worden gescheiden door een lange smalle gang, die over de gehele breedte van het huis doorloopt.  Het schema met vooruitspringende zijvleugels kon van de vorige plannen zijn overgenomen.  De zijvleugels lopen niet in het huis door, zij worden gevormd door kleine voor de gevel geplaatste kabinetten.  Waarschijnlijk was ook dit plan te groots opgezet en heeft de onbekende architect van de bouwheer de opdracht ontvangen het plan aanmerkelijk te vereenvoudigen, zonder daarbij aan het uiterlijk afbreuk te doen.   

Het tweede plan van dezelfde hand, dat verder is uitgewerkt, is bescheidener van opzet.  Door middel van verschillend gekleurd muurwerk is aangegeven welke delen van het oorspronkelijke huis in het nieuwe gebouw opgenomen konden worden.  Niet alleen het muurwerk van de voor- en achtergevel bleef grotendeels gehandhaafd, ook verschillende tussenmuren konden blijven bestaan.  De achterwand van de oude koepelkamer verdwenen en een nieuwe uitbouw maakte van deze kamer een grote ronde zaal.  Voor het overige werd de achtergevel gebruikt en van nieuwe vensters voorzien.   De nieuwe voorgevel zou niet evenwijdig met de achtergevel komen te lopen, doch werd enigszins scheef geplaatst  de rechter-zijvleugel stond iets gezwaaid.  Hierdoor was het huis van het ingangshek, dat scheef voor het huis geplaatst was, beter te zien en leek het groter.

Een reeks ongesigneerde plannen, waarschijnlijk van Creutz

Naast dit fraaie plan van onbekende hand bezit de collectie een reeks ontwerpen, die betrekkelijk kort na elkaar ontstaan moeten zijn en die eindigt met het ontwerp dat uitgevoerd werd.  De laatste ontwerpen van deze reeks zijn gesigneerd door Johan Samuel Creutz.  Het is echter waarschijnlijk dat deze gehele reeks van zijn hand is.  De oudste van deze plannen zijn sterk op Franse voorbeelden geïnspireerd, de latere krijgen een meer Hollands karakter.  De bijschriften, die eerst in het Frans gesteld waren, zijn later in het Hollands.

Over het algemeen hebben deze projecten een overeenkomstige opzet: een breed en ondiep huis met aan de waterzijde een uitgebouwde middenkamer.  De vooruitspringende vleugels zijn hier definitief verdwenen.  Bij die plannen waarbij men het oude huis trachtte te benutten, zijn de vertrekken aan de waterzijde smal gebleven en heeft men de trap vaak aan de achterzijde gehouden.  Daar waar men groter vrijheid nam, legde men aan de achterzijde een suite van bredere vertrekken en bracht de trap naar voren, waardoor een nauwere aansluiting bij de Franse voorbeelden verkregen werd. 

Het oudste van deze serie is waarschijnlijk een zeer royaal ontwerp waarbij met het oude huis geen rekening werd gehouden.  De voorgevel was 85 Amsterdamse voeten breed en telde negen vensters.  Aan de waterkant was een suite van vijf vertrekken met een ovale, uitspringende salon in het midden.  De trap en de keuken werden in de smalle voorste strook ondergebracht.  Dit is het eerste plan, waarbij gebruik gemaakt werd van een mansardekap.   Van dit ontwerp bestaat een iets kleinere variant, op schetsblad getekend, waarbij iets van het oude huis behouden werd en waarbij de trap en de keuken aan de achterzijde bleven. 

Dit grote plan werd aanmerkelijk vereenvoudigd in een kleiner, eveneens sterk op Franse voorbeelden geïnspireerd plan, dat evenmin met het oude huis rekening hield.  De voorgevel telde zeven vensters en was slechts 60 Amsterdamse voeten breed.  De waterzijde had een fraaie suite van drie vertrekken, waarvan de ruime rechthoekige salon afgeronde hoeken had en buiten de achtergevel uitsprong.  De trap lag ook hier naast de vestibule de aan de voorzijde van het huis, de keuken was in het souterrain ondergebracht. 

Bij een nieuw ongesigneerd ontwerp, ongetwijfeld van Creutz, waarvan een drietal varianten bestaan, is de breedte van het oude huis, ca.  75 voet, aangehouden.  De kamers aan de water- zijde zijn smal, zodat men het oude huis grotendeels behouden kon.  Er is een uitgebouwde middenkamer, die aan voor- en achterzijde halfcirkelvormig gesloten is.  De trap ligt aan de achterzijde, rechts van de middenzaal, waardoor de suite aan de achterzijde verstoord wordt en de zaal slechts contact heeft met de links gelegen zijkamer.  Rechts van de trap, op de oude plaats aan de achterzijde, ligt de keuken, die aan de voorzijde enige bijvertrekken heeft gekregen.  De gevels vertonen nog veel gebruik van natuursteen; naast de middenpartij zijn er ook zijrisalieten, een herinnering aan de zijvleugels van de vroegere plannen.  Er is echter geen mansardedak meer, doch een gewone Hollandse kap.  Ook deze plannen schijnen te groot te zijn opgezet, zodat wij ook hier een neiging tot vereenvoudiging zien.

De gesigneerde plannen van Creutz

Het eerste door Creutz gesigneerde ontwerp, dat het opschrift draagt ,,Tweede Project”, is van een grote bescheidenheid.  Het oude huis is hier vrijwel geheel intact gebleven, slechts is er aan de voorzijde een reeks vertrekken voor gebouwd, terwijl aan de achterkant de koepelzaal vierkant is uitgebouwd.  Ook de trap, van behoorlijke afmetingen, is aan de achterzijde gebleven.  Merk- waardig is het dat de as van de op het huis toelopende laan in de plattegrond is voortgezet en dat het gehele voorste deel scheef voor het huis staat.  De middenpartij, zowel aan de voorgevel als aan de achtergevel, in natuursteen, pleisterwerk of hout geprojecteerd, vertoont een architectuur die weinig verband houdt met de sobere baksteen van de gevelgedeelten rechts en links.  Bij dit eenvoudige ontwerp zijn de vensters weer op inheemse wijze getekend, door het aangeven van de roedeverdeling. 

Van het plan, dat als ,,Derde Project” aangeduid wordt, en dat eveneens door Creutz ondertekend is, bezitten wij slechts de plattegronden van beganegrond en verdieping.  De gevels zullen vrijwel gelijk zijn geweest aan die van het tweede plan.  De plattegrond is nog meer vereenvoudigd.  De trap is echter naar voren gebracht, zonder dat hier van profijt is getrokken door een volledige suite van vertrekken aan de achterzijde te projecteren.  Rechts van de zaal waren sekreten en een provisiekamer.  De drie voornaamste vertrekken van de beganegrond waren de grote zijkamer, de linker-achterkamer en de zaal, die alle onderling waren verbonden.  Het rechterdeel van het huis, afgesloten door de trap, bestond uit dienstvertrekken. 

De plattegrond van het definitieve plan is vrijwel identiek met het ,,Derde Project”, alleen is het voorste deel niet scheef geplaatst in de as van de tuin, doch rechthoekig gehouden.  De in het vroegere plan vierkante zaal heeft een ovale vorm gekregen.  De definitieve plattegrond is tenslotte uit die van het oude huis gegroeid, de keuken enerzijds en de woonvertrekken anderzijds zijn gebleven op de plaats waar ze in het huis uit 1730 te vinden waren.  Slechts de trap kwam op een andere plaats.

Een groot verschil met het vorige plan geven echter de gevels te zien; hier heeft men teruggegrepen naar één van de eerdere plannen, die vermoedelijk ook van Creutz waren.  Daarbij werden de oorspronkelijk als natuursteenwerk ontworpen uitspringende koepel in baksteen uitgevoerd, terwijl de middenpartij van de voorgevel in hout werd uitgevoerd.

Bij de uitvoering van het plan kregen de vertrekken betimmeringen en pleisterwerk in Lodewijk xvi-stijl.  De eerste tekening van de doorsnede van het huis volgens het laatste plan verraadt nog hier en daar Lodewijk xv details.  Ook bevinden zich tussen de ontwerpen nog enkele schetsen voor plafonds in Lodewijk xv-stijl. 

Na de uitvoering van het werk werden de definitieve tekeningen en de opmetingen van het oude huis in een boek tezamen gebonden.De wijze van tekenen, waarbij de verschillende materialen met een andere liniëring zijn aangegeven, wijst erop dat het de bedoeling was deze tekeningen in prent uit te geven.  Deze tekeningen zijn zeer zorgvuldig uitgewerkt.  Door enkele doorsneden krijgt men ook een beeld van het interieur.  Ook de constructieve kant van het bouwwerk komt zeer goed tot zijn recht.

Johan Samuel Creutz

De Album Studiosorum van de Leidse Universiteit vermeldt in september 1766: Johan Samuel Creutz, Berolinensis, 19 P.  Voor de eerste maal werd als student in de Philosophie de 19 jaar oude, van Berlijn afkomstige, jongeman ingeschreven.  Op 2 januari 1772 wordt hij poorter van Amsterdam hetgeen nodig was daar hij kort te voren in dienst van de stad was getreden.  De notulen van de Oud-Raad van Amsterdam van 13 october 1771 delen hierover het volgende mede: “Burgemeester en Raad hebben te kennen gegeven, dat zij al tijd bezig geweest zijn om te zien naar iemand tot assistentie van den Directeur-Generaal Rauws wiens werk van tijd tot tijd zeer was toenemende, dat enige dagen geleden haar door gemelden Directeur was aan de hand gedaan zeker persoon van ordentelijken huize uit Berlijn en hebbende te Leiden reeds een jaar à vijf gestudeerd en hier te Amsterdam ook al met den Directeur Rauws eenigen tijd de werken in deese stad hadden bezichtigd hebbende, daarenboven goede getuigenis van den professor Akkeman en anderen.  Burgemeester en raad hebben hem een voorslag gedaan om het met hem eens te proberen voor den tijd van twee jaren, vrij logement aan de Stads Timmertuin en de somma van f1.000,- in het jaar in daggeld gerekend, onder den naam van Onder-Directeur.” De Oud-Raad conformeerde zich aan het voorstel van de Burgemeesters en keurde de instructie goed.  Reeds in mei 1772 kwam Rauws bij de brand van de schouwburg om het leven.   Tot opvolger van Rauws werd weer een Luitenant-ingenieur in ‘s lands dienst, Jac. Ed. de Witte, benoemd. 

Ondanks deze wijzigingen in de leiding was Creutz blijkbaar voornemens bij de stadswerken te blijven.  Op 29 oct 1773 onder- trouwde hij met Charlotte Francoise De Mey afkomstig uit Alblasserdam.  Bij zijn huwelijk woonde hij aan de Onbekende Gracht, die langs de stadstimmertuin liep.  Op 7 nov.  1774 wordt het eerste kind, de dochter Jeanne Marie geboren.

Toch scheen De Witte van Creutz niet voldoende hulp te ontvangen, want hij trok een tweede jongeman van precies dezelfde leeftijd aan.  Het juiste moment waarop deze nieuwe assistent, Abraham van der Hart, in stadsdienst trad is onbekend.   Hij schijnt De Witte vooral met architectonische werkzaamheden te hebben geholpen.  In deze jaren was Creutz druk bezig met het bouwen van Rhijnhof, waarvoor hij waarschijnlijk nog al eens naar Leiden gegaan zal zijn.  Het is opmerkelijk dat hij zich in october 1773 voor een tweede maal aan de Leidse Universiteit liet inschrijven.  Hij zou volgens de Album Studiosorum 25 jaar oud geweest zijn en candidaat in de Philosophie. 

De vraag blijft waarom Van Sandijk juist Creutz uitgekozen heeft om zijn nieuwe huis te bouwen.  Deze uit het buitenland afkomstige jongeman bezat in Amsterdam nog allerminst een vooraanstaande positie.   De meest waarschijnlijke verklaring is dat Van Sandijk zich gewend heeft tot de Directeur-generaal van de Amsterdamse Stadswerken, welke dienst in de stad een goede naam bezat en de strenge richting in de architectuur voorstond.  Mogelijk bezat de directeur geen gelegenheid en heeft hij deze, wellicht lastige, opdrachtgever naar een jongere medewerker verwezen.   Hoe het ook zij, Creutz heeft de opdracht voor het nieuwe Rhijnhof op jeugdige leeftijd gekregen en alleen een jonge architect zou de energie hebben in zo korte tijd zoveel varianten te ontwerpen.  Overigens getuigt deze grote verscheidenheid niet van veel overtuigingskracht tegenover de opdrachtgever.  Waarschijnlijk heeft Creutz in deze tijd in Amsterdam weinig architectonisch werk gehad, waardoor hij zich in de plannen van Rhijnhof geheel kon uitleven. 

In mei 1777 wordt De Witte wegens malversaties ontslagen.  Na enige maanden echter vond een reorganisatie plaats, waarbij de dienst in drie departementen, die elk onder een directeur stonden, werd gesplitst, zodat naast Creutz ook Van der Hart en Schilling de titel Directeur kregen.   Creutz kreeg het departement der Waterbouwkunde, met de graaf- en modderwerken, de sluizen, bruggen en water- keringen, alles wat het Y betrof, de stadsmuren, de wegen buiten de stad en de stadslanderijen en het kantoor der modderwerken op de Nieuwmarkt.  Het terrein van Creutz werd in 1782 nog verkleind doordat B. Goudriaan als vierde directeur werd aangesteld en belast werd met de stadsmodderwerken.  Van deze directeuren werd Abraham van der Hart op den duur de belangrijkste; in de stadsdienst had hij het meest spectaculaire werk, terwijl hij daar buiten een grote en bloeiende praktijk opgebouwd had.  Creutz, die in de stadsdienst geen architectonische bezigheden kon verrichten was voor bouwwerken geheel aangewezen op zijn particuliere praktijk.  Buiten Rhijnhof is van zijn hand echter alleen bekend het in 1781 gebouwde Rechthuis van Westzaan.  Van dit gebouw verscheen in 1782 een gravurenserie.   

De positie van Creutz was zonder een praktijk naast zijn ambtelijk werk vermoedelijk weinig begerenswaardig.   In 1787 neemt hij dan ook ontslag en vertrekt naar Rusland.  Zijn gezin schijnt echter in Amsterdam achtergebleven te zijn, zodat het niet geheel uitgesloten is dat huiselijke factoren tot dit vertrek mede aanleiding zijn geweest.