Sinds 1715 was Rhijnhof een buitenverblijf, een statige woning op het platteland omgeven door parkachtige tuinen, het tweede huis voor rijke burgers in de 18e en 19e eeuw. Ze woonden van september tot april in de stad, waar dan van alles te beleven viel, en in de zomer trokken zij zich terug op het platteland op het “buiten”. 

Een Buitenplaats Aan De Rijn

Locatie

Huize Rhijnhof staat op de oever van de Rijn tussen het viaduct van de A44 over de Rijn en het Haagse Schouw.  

Ontstaan

Het huidige huis uit 1775 werd ontworpen door de architect Johan Samuel Creutz in opdracht van Hendrik van Sandijk

Geschiedenis

Buitenplaats Rhijnhof dateert in de huidige vorm uit de tweede helft van de 18e eeuw, maar heeft een geschiedenis die teruggaat tot de 17e eeuw.  Aanvankelijk was hier een steenbakkerij gevestigd, zoals er destijds verscheidene langs de Rijn waren te vinden.  

In de tweede helft van de 17e eeuw werd het onder industriëlen en andere welgestelden mode om buiten de stad een ‘speelhuis’ (buitenverblijf) te bezitten.  Nicolaas van Campen, schepen van Leiden, kocht op 26 december 1679 voor 3.000 gulden ‘een speelhuis met daarnaast een nieuwe grote boomgaard met uitzicht op het Haagse Schouw, gelegen op de Hoge Morschweg met de losse gereedschappen van de steenplaats als de visserij en de vinkerij‘.  Van Campen verbouwde de op het terrein van de steenfabriek gelegen woningen tot een dubbel buitenhuis, dat de toepasselijke naam ‘Dubbelhof’ kreeg.  

In 1715 koopt de heer Jacobus Le Boeuff (‘van den Burg’) de buitenplaats met een grootte van 3 morgen en 487 roeden van de erfgenamen van Susanne de Hoorne, weduwe van Nicolaas van Campen. Hij verbeterde het huis met de aanbouw van een koepelkamer welke onderheid werd.  Toestemming voor de bouw werd verleend op 29 mei 1717. 

In 1730 bleken de zijvleugels, die niet onderheid waren, verzakt, gescheurd en doorwaterd.  De volgende eigenaar, Willem Mylius, arts te Leiden, gaf de buitenplaats de naam Rhijnhof.  Hij liet aan het huis twee zijvleugels optrekken.  Het pand maakte van de waterzijde een grootse indruk, maar dat was grotendeels schijn.  Gelijkvloers was er niet meer dan een ‘zaal’ met aan weerskanten een zijkamer, op de verdieping waren vier kamers, die echter niet verwarmd konden worden.  Het was dus echt een zomerverblijf.  Onder Mylius werd ook een tuin aangelegd en werden de bijgebouwen vernieuwd.  

In 1749 koopt Anthony d’Ailly Pieterszn. tot Vlissingen voor 5.600 gulden van Vrouwe Aletta Elizabeth Mylius, weduwe van Jan Pieter Marius (griffier van Leiden), erfgename van haar vader Willem Mylius ‘Hofstede Rhijnhof met heerenhuis, speelhuis, koetshuis, stalling, plantagerieen enz., groot 6 morgen 139 roeden’.
Het was de Amsterdamse koopman Hendrik van Sandijk, eigenaar sinds 1759, die het huis in 1775 zijn huidige aanzien gaf.  Hij gaf de Berlijnse architect Johan Samuel Creutz de opdracht het huis een neoclassicistisch uiterlijk  te geven.  De kelder uit 1675 en delen van het huis uit 1730 zijn in de nieuwbouw behouden.  Het interieur kreeg een betimmering en pleisterwerk in Lodewijk XVI-stijl.  

In 1813 koopt Andies Staadnistki Rhijnhof van Mr. D.C. Gevers van Endegeest.  Na zijn overlijden in 1854 verkoopt zijn weduwe Suzanna van Heukelom Rhijnhof aan Barend Kopersmit voor 23,700 gulden.

Mej. Anna Maria Gesina Cock kocht het landgoed inclusief buitenhuis in 1871 voor 33.400 gulden, ‘hebbende een marmeren Vestibule, drie groote Benedenkamers, Kabinetje, Strijk- en provisiekamer, groote Keuken, royale Kelder, zes Bovenkamers, extra groot Koetshuis met Stalling voor twaalf Paarden en Tuinmanswoning, Boomgaard met exquise Vruchtboomen, uitgestrekte Broeituin met Perzikenkast van 23 Ramen, Druivenbakken, Bloemenbakken, Houtgewas, Overplaats met opgaand Hakhout, Heesters en groote, vischrijke Vijver’.   Zij woonden in de zomer met haar broers en zusters op het landgoed.  In de winter woonde de familie op Rapenburg 48.  Indertijd was het normaal dat een klein legertje personeel meegebracht werd.  Die sliepen in het koetshuis, boven de keuken en op zolder.  

Anna en haar vier broers en zussen bleven allen ongetrouwd en hadden geen kinderen.  Na het overlijden van Anna in 1901 ging het gehele bezit over op haar jongste broer, de advocaat Coenraad Cock.  Hij verkocht de buitenplaats aan Geertruid Albertina Johanna Werndly uit Deventer, echtgenote van Charles Jacobus Schattenkerk, de rector van het gymnasium in Deventer.  

Het Leidsch Dagblad van 18 november 1908 schreef: ‘Met bange vreeze werd het tijdstip tegemoet gezien, waarop de buitenplaats van wijlen meester Coenraad Cock zou worden verkocht.  Het huis bij het Haagsche Schouw aan het water gelegen maakt een zoodanig effect met de omgeving, dat een slooping dier terreinen ook door de wandelende en fietsende Leidenaren met leedwezen zou worden aanschouwd‘.  ‘Te boven zijn wij echter deze vrees!  Al is de bestemming die eraan zal worden gegeven een sinistere, dat het huis en het geboomte blijven is ons al voldoende.  De Hervormde Gemeente van Leiden heeft het gekocht om deze plaats in te richten tot een begraafplaats’. 
Vrouwe Werndly verkocht op 18 december 1908 de buitenplaats, bestaande uit herenhuis, koetshuis, landerijen en orangerie, aan de Hervormde Gemeente van Leiden.  De kerkvoogdij liet het terrein ophogen en veranderde de buitenplaats met haar gebouwen in begraafplaats Rhijnhof. 

Op 24 mei 1910 werd de begraafplaats in gebruik genomen.  Het herenhuis was tot ontvangstruimte en aula verbouwd en plaats waar ‘’bij onguur of ongunstig weder’’ de toespraken werden gehouden.  In 1939 vorderde het Ministerie van Oorlog het voormalige koetshuis voor de inkwartiering van Nederlandse militairen bij de mobilisatie.  In de Tweede Wereldoorlog werd het herenhuis licht beschadigd door mitrailleurvuur en bombardementen.  De buitenplaats lag voor de Duitsers strategisch gunstig aan de Haagsche Schouwweg (de toenmalige autoweg naar Amsterdam).  In een deel van het pand was de Duitse bezetter ingekwartierd. 

In 1989 kocht Jonkheer Van den Brandeler huize Rhijnhof van de begraafplaats en restaureerde het huis en maakte het na 80 jaar weer bewoonbaar.  In 2010 ging het eigendom over naar de huidige eigenaar. 

De huidige situatie

Het huis telt boven het souterrain twee bouwlagen onder twee schilddaken.  De middenas van de gevel aan de Rijnzijde is als een halfovale koepel uitgebouwd. De gevel aan de Rhijnhofweg is negen vensterassen breed met een rijk pronkrisaliet.  Aan weerszijden van de voordeur zijn twee zuilen met Korinthische kapitelen opgesteld die een rijk gedecoreerde kroonlijst dragen. Op de hoeken van de kroonlijst staan beelden waarvan het linker Apollo voorstelt en het rechter Flora. 

In het interieur zijn in een aantal vertrekken nog authentieke elementen in Lodewijk XVI stijl aanwezig. Vooral de ovale salon, die deels in de koepelvormige uitbouw aan de Rijn steekt, valt op door zijn rijke uitmonstering. 

Naast het huis staan enkele bijgebouwen, waaronder een orangerie en een monumentaal koetshuis . Aan de overzijde van de Rhijnhofweg bevond zich de voormalige overtuin.  Op een kaart uit 1730 is een formele aanleg te zien, bestaande uit twee naast elkaar gelegen sterrenbossen.  Nu bevindt zich op dit terrein de begraafplaats Rhijnhof.

Rhijnhof is een rijksmonument, wordt particulier bewoond en is niet toegankelijk.